Duivekate “Doeskotter Fieje”
de families van Duren en Hagedoorn
vrijdag 16 juli 2010 Week 28
Eerst wat over de geschiedenis van dit kleine vriendelijke landgoed, Duivecate is al heel oud. In het archief Rechteren komt een stuk voor van 18 mei 1339, waarin Johan van ter Molen (=Schuilenburg) erkent verkocht te hebben aan Johan van Almelo het huis ter Molen, met het recht van zwanen te houden van den Nijenbrugghen tot het Duvelskote. In 1440 kondigt Roedolph, bisschop van Utrecht, dat Simon van den Schuilenborgh aan zijn vrouw tot douairie o.a. vermaakt, de tienden op het Duvelshuis in het kerspel Helendoern.
Duivecate bestond dus al in de Middeleeuwen. Toen dokter Te Wechel, in 1864 het buiten kocht, na het overlijden van W.M.Sophia(Sophie) van Duren, vond hij bij het uitgraven van een vierkant vijvertje achter het huis in een hoek een met elzenstammetjes geschraagde put en op de bodem ervan, middeleeuwse scherven en een dito bijl.
Het verhaal gaat over Sophie van Duren, die woonde op Duivecate, dit buiten was twee eeuwen voor de van Durens een buitenverblijf geweest. Dit klopt niet helemaal om dat dit buitenverblijf zo’n 100jr. in bezit van de fam. Hagedoorn was, waarna het weer in handen kwam van de fam. van Duren. Het komt in het bezit van de fam. Hagedoorn als in 1706 Margaretha van Duren trouwt met Joost Hagedoorn, en hij wordt hiermee, dus als Hagedoorn, de eerste heer van Duivekate, Joost is meer als een halve eeuw heer over Duivecate geweest, want hij stierf pas in 1761.
Daarna komt Duivecate in het bezit van zijn zoon Adriaen, en na zijn dood komt Duivecate in handen van zijn broer H endrick, die het weer verkoopt aan zijn zuster Geertruid Hagedoorn, na haar overlijden komt Duivecate op 21-08-1792 in bezit van haar jongere zuster Wilhelmina Margaretha Hagedoorn, (wed. van Damiaan van Duren) hun zoon Joan Damiaan van Duren, komt dan zo rond 1806, dus na een eeuw Hagedoorn’s, weer in bezit van Duivecate, alwaar haar kleindochter Wilhelmina Margaretha Sophia (Sophie) van Duren, op 20-04-1864 vermoord werd.
Joan Damiaan van Duren (geb.23 mei 1748, overl.16 jan. 1838) was de laatste mannelijke bezitter van Duivecate uit het oude geslacht. Als hij in 1838 overlijd laat hij achter, zijn 66jr. weduwe Johanna Geertruida Lumers (1722-1853) en zijn 29jr. dochter Wilhelmina Margaretha Sophia (1809-1864), beter bekend als “Doeskotter Fieje”
De van Duren’s, die het landgoed in de 17e eeuw aankochten, hebben de naam Duvelskotte veranderd in in het vrediger en vriendelijker klinkende Duivecate. In juni 1636 komt voor: Marten van de Capellen, als voogd over Eylert van Duren, de eigenaar van Duivecate. In 1647 tekent deze voogd nogmaals voor Eylert (of Egbert), maar in 1654 vinden we de handtekening van Eilard van Duren als eigenaar van Duivecate zelf. En twee eeuwen lang, met dus 100jr. de fam. Hagedoorn, blijft het landgoed in het bezit van het Burgemeestersgeslacht van Duren. Ook de fam. Hagedoorn hadden 4 Burgemeesters van Deventer.
De van Duren’s bleven net als de Hagedoorn’s burgers van Deventer, Duivecate was hun buitenverblijf, bijna alle leden van zowel Hagedoorn als van Duren zijn geboren en over- leden te Deventer, de meeste van Duren’s werden begraven in de Lebuinuskerk, leden van de fam. Hagedoorn werden meer in de in de Bergkerk begraven.
“Doeskotter Fieje”
door ..........................
Dus na het overlijden van Joan Damiaan van Duren in 1838, blijven zijn weduwe en zijn dochter alleen achter in het oude huis en het eenzame bos. Zij hadden blijkbaar niet meer de beschikking over een huis in Deventer.
Sophia had toen al heel wat achter de rug, ze was in 1828, dus op 19jr. leeftijd getrouwd met de rijksontvanger Jhr. Gideon Leonard van der Wyck, maar na een paar jaar scheiden zij alweer. Het echtpaar blijkt in 1830 nog op Duivecate te wonen, want op 02 febr. van dat jaar doet de heer van der Wyck, ‘s-morgens om 08:00uur aangifte bij de burgemeester van een inbraak in de nacht tevoren op Duivecate gepleegd.
Al heel gauw na de scheiding, nam hij vrijwillig dienst bij de mobiele schutterij en bracht het daar tot kapitein; in 1836 hertrouwde hij. Wie van de twee de schuld had van deze mislukking, is niet na te gaan. Wel staat vast dat Sophia(Sophie) een moeilijk karakter had.
Als we haar levensloop verder volgen kan ik mij niet voorstellen, dat zij een liefdevolle, volgzame echtgenote is geweest voor de heer van der Wyck. Er is een verhaal uit haar kinderjaren, opge-tekend uit de mond van de huisarts dokter F.J.P. Moquette, zo rond 1922, en afkomstig van diens oudoom dokter W.A. Te W echel, (geb. 1809; overl. te Duivecate 1902, zie het hoofdstuk: De eerste dokter) Dokter Te Wechel had veel van ‘t gebeuren op Duivecate van nabij meegemaakt, en de bron lijkt dus alleszins betrouwbaar.
Het zal rond het jaar 1820 zijn geweest dat Sophie, ca. 11 a 12 jr. haar zinnen had gezet op een nieuwe jurk. vader en moeder vonden er de tijd niet rijp voor en hoe Sophietje ook aandrong, ze bleven weigeren, het zat er niet in. Maar dat geloofde Sophietje niet, ze zou en moest een nieuw “kleed” hebben, ze bleef die dag mokken. Dan hoort ze dat er bezoek is gekomen, uit de salon klinken stemmen, wie zou het zijn? Ze sluipt door de gang, de deur naar de salon staat op een kier, aan de tafel zitten vader Damian, zijn vrouw en de pachter van een van de erven van Duivecate. Een zeer welkom bezoek, op tafel liggen honderd blinkende Zeeuwse daalders. De boer kwam zijn pacht betalen en naar goed landelijk gebruik wordt er een glaasje gedronken en een sigaar gerookt. Dat overziet Sophie met een enkele blik, opeens schiet ze naar voren en met een armzwaai schuift ze het geld in haar schort, onder het uitroepen van: “ik geen jurk, dan jullie geen geld” en ze stuift de deur uit.
Voordat haar ouders van de schrik zijn bekomen, is ze buiten en in het bos verdwenen, en hoe men ook zoekt en roept, de hele middag, Sophie-tje blijft spoorloos. Pas tegen de avond keert ze doodkalm nar huis, maar zonder de daalders en hoe de ouders ook aandringen, haar lipjes bleven gesloten en het lukt niet om haar over te halen te vertellen waar het geld gebleven is. Zoals boven al reeds beschreven, dat de dokter Te Wechel in 1864 het vijvertje achter het huis liet uitgraven, hij had zo zijn eigen idee, waar het kind het geld verstopt zou kunnen hebben en inderdaad vond hij in de modder bijna al de geldstukken terug. Dokter Maquette had er nog twee van in zijn bezit, jammer dat men deze uit het oog is verloren.
Blijkbaar hadden beide vrouwen, die na de dood van de oude Damian op Duivecate achterbleven, steeds meer het contact met de buitenwereld verloren, en zijn ze van de mensen vervreemd. Ze waren heel rijken hun leven werd beheerst door de angst om het verlies van hun bezit en de zorg voor hun eigen veiligheid. Die angst was niet helemaal ongegrond blijkt wel uit de vele inbraken in die tijd in de omgeving en ook op Duivecate gepleegd.
Een paar goede waakhonden zouden op de eenzame buitenplaats niet overbodig zijn, maar de dames vonden dat lang niet voldoende en omringde zich met een grote troep van kwaadaardigste honden, die twintig jaar lang een ware terreur op de omgeving hebben uitgeoefend. Dit, en gevoegd bij het fiet dat de dames erg gierig waren en blijk gaven niets voor hun naaste, kerk of diaconie over te hebben, was de oorzaak, dat er tussen hen en de bewoners van Hellendoorn en Nijverdal een steeds meer gespannen verhouding ontstond.
Dat blijkt uit de vele klachten die bij de burgemeester binnen kwamen van mensen die door de honden zijn aangevallen. Maar de omwonenden gingen zeker ook niet vrijuit, in het gemeentearchief vinden we eveneens klachten van de dames over pla- gerijen, die ze ondervonden, van kleine diefstallen, vernielingen in het bos en onrechtmatig vissen in de Regge, het viswater van Duivecate.
Dat blijkt uit de vele klachten die bij de burgemeester binnen kwamen van mensen die door de honden zijn aangevallen. Maar de omwonenden gingen zeker ook niet vrijuit, in het gemeentearchief vinden we eveneens klachten van de dames over pla- gerijen, die ze ondervonden, van kleine diefstallen, vernielingen in het bos en onrechtmatig vissen in de Regge, het viswater van Duivecate.
Zo schreef Sophie op 09 Juli 1846, haar moeder leefde nog, het volgend schrijven aan de burge-meester Campbell: “ Mijnheer! Hedenmorgen omstreeks twaalf uuren komt een van mijn werk-lieden in mijn bosschen en bevind aldaar het jonge plantzoen bijna meer half afgesneden en wel jonge telgen, die in de volle groei staan, de meeste jonge essen. UEd. zal ligt beseffen hoe onaangenaam ik dat hedenmorgen bevond. En daar mijn neef Jordens en mijn neef Bannier mij beide den raad hebben gegeven zoo mij iets dergelijks overkwam mij bij u te vervoegen en hierin UEds hulp te verzoeken, waarom ik UEd. ook vriendelijk wilde verzoeken mij hierin behulpzaam te zijn. Waarschijnlijk zijn ze nog wel voorhanden. Het moet van deze nacht geschiet zijn, want alles is groen en gisteren hebben ze er nog niet afgeweest en het zouw nog niet te verwonderen, zij vanavond nog wel eens weer komen. Na mijn inziens zijn ze tot bantgardens of leggardens gebruikt tot dekken. Hopend UEd. door enig onderzoek aan mijn verzoek meugt voldoen, ik UEd. wel eens gaarne gewenst UEd. hetzelven eens gezien had dit gaf meer invloed dog mogt UEd. dit soms niet goed- vinden, geeft ik het aan UEd. over en verzoek vriendschappelijk UEd.’s hulp in afwach- ting van UEd. enig antwoord heb ik de eer met hoogachting te zijn Mijn Heer.
UEds dienaresse W.M.S. van Duren.”
Uit dit schrijven blijkt, dat Sophie al tijdens het leven van haar moeder op Duivecate het heft in handen had. De neven Jordens en Bannier waren familiebetrekkingen die in Deventer woonden. Neef Jordens was Mr. W.H. Jordens, Advocaat en Procureur, hij heeft zich vaak moeten inzetten voor de dames, als er klachten tegen hun werden ingediend over de overlast die de honden veroorzaakten.
In een ongedateerd schrijven van Sopie, ook in de dagen dat haar moeder nog leefde, deelt zijn de burgemeester mede, dat zij “de zaak van het visschen niet wenscht doorgezet te zien.”........ “heb geen de minste lust mij nog met de zaak te bemoeien, daar mama thuis ernstig ziek is en soufreert aan een bezetting op de borst. Ued. zal ligt begrijpen dat ik altoos gaarne weet door wie gevischt wordt, daar ik lang niet ieder in wil hebben. En temeer was mij het onaangename het schampen van Leijerweert, daar hij tegen de menschen zeide ons meende een plezier te doen de levende beesten weg te vangen, dat kan men niet ligt van een knecht velen”. Wat Leijerweert met “levende beesten” bedoelde valt m.i. licht te raden en duidt erop dat er toen al sprake was. dat Duivecate erg in verval was en dat de hygiëne er veel te wensen overliet.
Op 05 april 1847 komt de klacht van Duivecate, “dat twintig volwassen jonge mannen in ons bosch zijn geweest en in het dennenbosch bij huis, hebben aldaar met bijlen de dennen uitgehouwen. Onze meier heeft het ontdekt en mij geroepen. Toen ik kwam waren allen reeds op de vlucht en namen het hout mede, ofschoon zij wat achter lieten”. Ze meent dat zij een van de troep heeft herkent; “dienstknecht van Kotterink”. Nu had in die tijd Kotterink een smederij in Nijverdal (later Budde) en deze aanval schijnt dus uit de richting van het nieuwe Nijverdal en Noetsele te zijn gekomen. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze houtstropers “paasvuurslopers” geweest. De actie zal dus niet als plagerij bedoeld zijn.
Hoe de burgemeester Campbe$ op deze klachten en vele andere, die later volgden, gereageerd heeft is niet altijd na te gaan. Hij heeft in zijn ambtsperiode (1844-1875) heel wat met Duivecate te stellen gehad. Dat was reeds het geval in de eerste maand van zijn burgermeesterschap. Onder de uitgaande stukken van het gemeentebestuur vinden we een schrijven van 13 jan 1844 waarin de burgemeester aan de Gouverneur van de provincie meldt; “.......... dat de custos der Hervormde Gemeente gisteravond ongeveer ten 8 ure bij zijn tweede visitatie van het kerkgebouw in deze gemeente hetzelve vol rook vond en bij onderzoek in een der banken eene brandende staaf ontdekte, welke zijn vuur reeds aan de houten bank had medegedeeld.
Die onvoorzichtigheid is begaan door mejuffrouw S. van Duren, gesepareerde echtgenoot van wijlen Jonkheer G.L. van Wyck, die na de middaggodsdienstoefening de door haar gebruikte staaf met vuur niet heeft doen bergen. het is alles aan de waakzaamheid van gemelde custos te danken, dat deze nalatigheid niet de schromelijke gevolgen voor het dorp Hellendoorn heeft gehad. Met de Kerkvoogden zal ik mij verstaan om bij de publieke afkondiging een ieder hierop opmerkzaam te maken en te waarschuwen tegen herhaling van dergelijke en onvergeeflijke onvoorzichtigheid, ter- wijl de veldwachter van mijn zijde gelast is het kerkgebouw telkens na het eindigen der godsdienst-oefeningen te inspecteren.
Die onvoorzichtigheid is begaan door mejuffrouw S. van Duren, gesepareerde echtgenoot van wijlen Jonkheer G.L. van Wyck, die na de middaggodsdienstoefening de door haar gebruikte staaf met vuur niet heeft doen bergen. het is alles aan de waakzaamheid van gemelde custos te danken, dat deze nalatigheid niet de schromelijke gevolgen voor het dorp Hellendoorn heeft gehad. Met de Kerkvoogden zal ik mij verstaan om bij de publieke afkondiging een ieder hierop opmerkzaam te maken en te waarschuwen tegen herhaling van dergelijke en onvergeeflijke onvoorzichtigheid, ter- wijl de veldwachter van mijn zijde gelast is het kerkgebouw telkens na het eindigen der godsdienst-oefeningen te inspecteren.
De Burgemeester der gemeente Hellendoorn R. Campbell.
Ook dit voorval heeft er zeker niet toe bijgedragen de populariteit van de dames van Duivecate te verhogen.
Maar ook van een heel andere kant komen er klachten over Duivecate en wel van de zijde van de Enterse schippers. Herhaaldelijk hebben ze bij de burgemeester er over geklaagd, dat de bomen op de Reggeoever bij Duivecate gevaren opleveren voor hun scheepvaart. De Regge stroomde in die tijd nog met een scherpe bochten een tamelijk nauw bed vlak langs Duivecate. Een gedeelte van die bocht ziet u nog aan de rand van het sportpark. De snelle stroom onderwoelde dan de oever en de bomen(populieren) vlak langs de kant raakten hun houvast kwijt en begonnen over te hellen naar de Regge om tenslotte over het riviertje heen te vallen.
De last hierdoor ondervonden, bracht de schippers ertoe te eisen dat de burgemeester procesver-baal tegen haar zou opmaken. Op 01 maart 1848 richt de burgemeester een schrijven aan de dames over de klachten van de schippers; “Ik wensch nog eene laatste waarschuwing te geven en UEd, ernstig aan te manen die bomen binnen 24 uren op te ruimen en zijnde ik bij den hoogen waterstand en bij het gevaar, waaraan die zompen ter hoogte van Duivecate zijn blootgesteld verpligt Art. 714 van het Burgerlijk Wetboek in toepassing te brengen, waaruit groote kosten en onaangenaamheden voor UEd. kunnen voortvloeien.
de Burgemeester van Hellendoorn, Robert Campbell.”
Een vervolg heeft deze geschiedenis in de stukken die ik nazocht niet, zodat we niet weten hoe de afloop was. Deze bocht leverde trouwens ook in later tijd nog wel eens moeilijkheden voor de scheepvaart op. Ik herinner me dat schipper Van Egmond soms heel voorzichtig met zijn beurtschip moest manoeuvreren, wilde de mast niet in aanraking komen met de boomtakken.
Ondertussen bleef het klachten regenen over de honden. Het schijnt dat de dames de horde telkens hebben uitgebreid. Het is een raadsel, hoe ze zoveel van deze kwaadaardigste, agressieve beesten bij elkaar kregen. Het leek wel of ze op de mensenjacht waren afgericht. De bedoeling was zeker zoveel schrik in de omgeving te verspreiden, dat iedereen het wel zou laten in het bos te komen. Op 04 mei 1850 dient een zekere heer De Chalmot (misschien was het de rijksontvanger te Hellendoorn, D.J.A. de Chalmot) bij de burgemeester een schriftelijke klacht (keurig gesteld en geschreven) in over de overlast, die hij ondervonden heeft van de honden van Duivecate.
De brief luidt: “Weledelachtbare Heer,
Mij circa zes uren begevende van het huis, bewoond door J.H. Harmsen naar dat, bewoond door Stevens, ik op de algemeenen weg genaderd halfweg tegen de .......... (?) van den huize Duivecate, als wanneer ik werd aangevallen door drie honden van de aldaar wonende Wed. J.G. van Duren. De bij deze weduwe inwonende Manna Amsink daar en in de onmiddelijke nabijheid zijnde, verzocht ik deze honden tot zich te roepen, die daarop eenige flauwe pogingen aanwende om dezelve tot bedaren te brengen, doch zonder gevolg, zodat ik steeds van drie aanvallende honden omringd bleef, en met moeite dezelve van mij konde weren. Een klein Engelsch hondje bij mij hebbende scheen op deze de aanvallen der honden het meest gemunt te zijn. zodat ik eindelijk en ten laatste, nadat die mij kort om de voeten kroop, genoodzaakt was, gebruik te maken van een bij mij hebbende degenstok, na nogmaals de meid te hebben aangezegd de honden te roepen, daar ik mij anders van dezelve met geweld zoude ontdoen. Deze mijn poging vruchteloos zijnde heb ik mij van dit wapen bediend en twee van de honden gestoken, waarvan ik vermeen UEd. kennis te moeten geven. “De heer Chalmot verzoekt de Wed. van Duren aan te zeggen de honden vast te houden op grond van art. 35 op de aanleg, beheer etc. der wegen. Hij waarschuwt voor ongelukken en haalt meerde gevallen aan van mensen, die door de honden zijn aangevallen. Hij laat het niet bij dit verzoek, maar dient bij het kantongerecht te Raalte een aanklacht in. De rechtskundige bijstand, die zij genoot van haar neef in Deventer, zal er wel niet vreemd aan zijn geweest, dat Mevrouw van Duren(dus Sophie’s moeder) vrijgesproken werd. Uit dit vonnis halen wij het volgende aan: “Over- wegende, dat de eerste getuige Hermanna Amsink onder eede heeft verklaard, dat de aanklager De Chalmot, op de namiddag van de 3de mei 1850, omstreeks 6uur met een hond bij zich liep op een voetpad onder de bomen van de weduwe Van Duren (en welke grond zij voor het eigendom beschouwt van de weduwe Van Duren) de honden van haar meesteresse met een stokdegen had gestoken.
Overwegende dat de 2de getuige Steven Jansen onder eede heeft verklaard, dat hij op de namiddag van de 3de mei l.l. omstreeks 6uur wel de heer De Chalmot heeft gezien lopende onder de bomen van de Wed. Van Duren met een priem, welke hij uit een stok had getrokken, dat echter geen honden heeft gezien, dat hij naderhand gemelde heer De Chalmot met een degen in de hand over de rekking van de plaats toebehorende aan de weduwe aan de Wed. Van Duren zag springen, waarop hij een ogenblik daarna gekerm hoorde, dat volgens de Heer De Chalmot bij hem, getuige, in huis was gekomen en in tegenwoordigheid van zijn vrouw had gezegd, dat hij een van de honden gestoken had. Overwegende dat uit gemelde verklaringen van de getuigen de overtreding de gedaagde ten last gelegd niet is bewezen, daar immers uit deze ten enenmale niet blijkt, dat de klager De Chalmot op gemelde namiddag door honden zoude zijn aangevallen ........... enz.”, wordt de weduwe Van Duren vrijgesproken”.
Overwegende dat de 2de getuige Steven Jansen onder eede heeft verklaard, dat hij op de namiddag van de 3de mei l.l. omstreeks 6uur wel de heer De Chalmot heeft gezien lopende onder de bomen van de Wed. Van Duren met een priem, welke hij uit een stok had getrokken, dat echter geen honden heeft gezien, dat hij naderhand gemelde heer De Chalmot met een degen in de hand over de rekking van de plaats toebehorende aan de weduwe aan de Wed. Van Duren zag springen, waarop hij een ogenblik daarna gekerm hoorde, dat volgens de Heer De Chalmot bij hem, getuige, in huis was gekomen en in tegenwoordigheid van zijn vrouw had gezegd, dat hij een van de honden gestoken had. Overwegende dat uit gemelde verklaringen van de getuigen de overtreding de gedaagde ten last gelegd niet is bewezen, daar immers uit deze ten enenmale niet blijkt, dat de klager De Chalmot op gemelde namiddag door honden zoude zijn aangevallen ........... enz.”, wordt de weduwe Van Duren vrijgesproken”.
U ziet in dit vonnis is de “algemene weg” waarvan De Chalmot spreekt, hier een voetpad onder de bomen van Duivecate geworden. Het hondje van De Chalmot is hier een hond en de vervaarlijke honden van Duivecate hier hondjes. Deze uitspraak geeft de indruk, dat de feiten op schromelijke wijze zijn verdraaid. Evenwel op één punt stond de weduwe sterk: de “algemene weg” van Nijverdal (Noetsele) naar Hellendoorn liep oorspronkelijk niet langs huize Duivecate, maar bleef, zoals op de geniekaart van 1786 is te zien, de rand van het Gagelmans veentje volgen en liep verder langs de westzijde van het landgoed richting Hellendoorn (die ho;;e weg is nog aanwezig). Trouwens deze “algemene weg” vinden we ook geregeld nog maar als “voetpad” aangeduid. De honden bevonden zich dus juridisch op particulier terrein, zodat tegen de dames niet veel te beginnen was.
Dat blijkt ook weer uit een vonnis inzake een aanval van de honden op Johanna ter Meulen: “ overwegende, dat de eerste getuige Albert Film, onder ede heeft verklaard alleen gezien te hebben, dat op de namiddag van de 3de mei l.l. des namiddags half twee uure eenige honden de persoon van Johanna H endrika ter Meulen nablaften, dat zulks plaats had onder het bosch toebehorende aan de weduwe Van Duren, dat de tweede getuige Henrik v.d. Berg onder ede heeft verklaard, dat op gemelde namiddag circa half twee uu- re eenige honden de persoon van Johanna Hendrika ter Meulen gaande op het voetpad onder de bomen toebehorende aan de weduwe Van Duren naliepen zonder haar aan te vallen of aan te blaffen, overwegende dat, door gemelde verklaringen der getuigen de overtreding der gedaagde ten laste gelegd in het minst niet is bewezen, daar immers uit dezelve ten enenmale niet blijkt, dat de persoon J.H. ter Meulen, door de honden is aangevallen, nog minder dat dezelve zoude zijn aangevallen door honden aan gedaagde toebehorende, overwegende .........enz.” Opnieuw dus vrijspraak voor de vrouwen van Duivecate. ook de landarbeider H endrik ter S tal krijgt nul op het rekest. De beide vrouwen kun- nen dus rustig in haar houding volharden en een aangevallene bedenkt zich wel tweemaal een aanklacht in te dienen. ‘t Is te begrijpen dat de haat en verhitting groeiden.
Als in 1853 Sophie’s moeder op 81-jarige leeftijd overlijdt. breekt voor haar pas goed de grote eenzaamheid aan. Het enige contact met het dorp bestond in haar zondagse kerkgang. De over-levering verhaalt dat ze voor de dienst bij kennissen langs ging om centen voor “halfjes” te wisselen, want de collectezakje mocht niet al te royaal bedacht worden. Na de dienst ging ze, zoals zij en haar moeder dat van ouds gewend waren geweest, bij dezelfde familie koffie drinken, maar de stoel waarop gezeten had, werd dan na haar vertrek buiten gezet “om te luchten”. Ze ondervond geen echte vriendschap en was zelf niet in staat die te geven. Langzamerhand raakte ze in een staat van verwaarlozing, die allerminst paste bij een telg uit “het edel geslacht” Van Duren/Hagedoorn.
Het aantal honden werd steeds opgevoerd. In 1858 had ze er twaalf, later sprak men zelfs van veertien. In die tijd werd de hondenbelasting ingevoerd en protesteert Sophie telkens tegen de aanslag die haar wordt opgelegd. Ze beweert er maar zes te hebben en wie zal het controleren? Maar iedereen weet, dat ze er meer heeft, hoewel ze er voor zorgt, zich nooit met meer dan twee of drie honden buiten te vertonen. Ze heeft ze in haar huis, ze bevolken de woon- en slaapvertrekken, zodat de vervuiling van haar huis en persoon steeds erger wordt. Doordat ze geen geld heeft voor onderhoud en reparaties raakt ook het huis steeds meer in verval.
Het was in die jaren, dat eens weer een troep “polderjongens” in de omgeving werd gesta- tioneerd, waarschijnlijk in verband met werkzaamheden aan de Regge. We weten reeds, dat dit meestal ruwe gasten waren, die heel wat last bezorgden. Om de ingezetenen tegen molestaties te beschermen, kwam vaak met de polderjongens mee een klein detachement marechaussees, die dan bij de omwonenden werden ingekwartierd. Toen de vrouwe van Duivecate er van hoorde, zo luidt het verhaal van dokter Te Wechel, sloeg haar de schrik om het hart. Ze zag gevaren dreigen voor haar eigen veiligheid en haar bezit. Maar ze was slim en vond een oplossing: ze vroeg aan de burge-meester bij haar in te kwartieren de commandant van het groepje, laten we hem noemen de wachtmeester. Ze meende, dat haar dan niets kon overkomen. Het verzoek werd toegestaan.
De wachtmeester zal wel grote ogen hebben opgezet, toen hij kennis maakte met zijn tijdelijke hospita en met het interieur van het huis. Maar Sophie ontving hem allervriendelijkst en deed al het mogelijke het hem naar de zin te maken. Er ontstond in de loop van de dagen zelfs een hartelijke verhouding tussen die twee en de wachtmeester ging er van dromen deze rijke prooi aan de haak te kunnen slaan. Hij zou er wel een en ander voor door de vingers moeten zien (nou ja iets!) maar de rijkdom lachte hem toe. Hij ziet dat hij vorderingen maakt als Sophie hem zelfs een gouden horloge, dat aan haar vader heeft behoord, cadeau geeft. Zo houdt ze de man aan het lijntje. Een paar dagen voor het vertrek van het detachement vraagt ze het horloge terug, het is nog een aandenken van haar vader, ze wil het toch liever niet missen, hij zal er een splinternieuwe voor terug krijgen. De wachtmeester staat het graag weer af. Zo breekt de laatste dag van ‘t verblijf op Duivecate voor de wachtmeester aan, hij haast zich die namiddag naar Duivecate, nu moeten er spijkers met koppen geslagen worden! Maar als hij daar aankomt, ligt het huis uitgestorven, de deuren gesloten, de blinden voor de ramen. Van een knecht, die daar rond scharrelt, verneemt hij dat de juffer die morgen te paard is vertrokken naar Archem (bij Lemele) en voorlopig niet weer thuis komt. Er zit voor de wachtmeester niets anders op dan zonder horloge en een illusie armer, op zijn basis terug te keren.
Het valt op dat in dit verhaal, dat de honden geen rol spelen. Wist ze die wanneer dat nodig was ondercontrole te houden of hield ze de honden tijdens het verblijf van de wacht meester vast? Overigens blijkt bij andere gelegenheden, dat de woeste dieren als vreemdelingen naderden, haast niet in bedwang waren te houden. Als dokter Te Wechel er een visite moest maken, bleef hij voor de ingang in zijn tilbury zitten, en wachtte tot de knecht met een stoel uit huis bij zich, naar het wagentje kwam. De dokter kon dan veilig uitstappen en gewapend met de stoel naar het huis wandelen. Was het de vertrouwde geur die om de stoel heen zweefde die de honden die de honden tot bedaren bracht, of zagen ze er wapen in waarvoor ze ontzag hadden?
Ondertussen vermenigvuldigden zich de klachten over de overlast die de honden veroorzaakten. Sophie van haar kant beklaagt zich over de diefstallen, over het omzagen van twee bomen, die men over de Regge heeft geworpen, over het ontbreken van het slot van haar geitenhok en het vergiftigen van haar geit. In hoeverre dit allemaal alleen maar in haar ziekelijke verbeelding heeft bestaan, kunnen we niet beoordelen. Als op een zekere dag een kind door haar honden wordt aangevallen en verwond, treedt de burgemeester krachtiger op.
Op 29 november 1862 richten B. en W. een schrijven aan haar, over “de zware belediging en verwonding een jeugdig kind aangedaan van Pieter Schenk, Weltevreden arbeider te Nijverdal.” “Sedert ligt ziek te bed de huisvrouw van Hendriks van den Berg, tengevolge van schrik haar op j.l. woensdag overvallen ten gevolge van een gelijke aanval uwer honden. Nu is er gisteren weer een mondelinge klacht bij het hoofd der ge- meente ontvangen wegens een gelijke aanranding van drie a vier te goeder naam bekendstaande manspersonen l.l. donderdagavond overkomen, die echter met stokken gewa- pend de honden van zich af hebben geslagen. Wij gelasten U bij dezen alle honden van stonde aan vast te leggen of door het dragen van muilbanden onschadelijk te maken. Alle veldwachters en politiebedienden hebben dientengevolge ontvangen strenge last dagelijks toe te zien en te waken op nakoming Uwerzijds, terwijl van heden af elk uwer honden, die zal worden bevonden los te lopen zonder behoorlijke muilband zal worden opge- vangen en gedood.” Van de uitvoering van deze maatregelen is blijkbaar niet veel terecht gekomen. Sophie heeft er zich niets van aangetrokken, de veldwachter maakt een paar keer proces-verbaal op en zij wordt tot enige guldens boete veroordeeld.
De meeste klachten weet zij met geld te sussen, eenmaal kost haar dat zelfs fl.6,50, maar haar buur- vrouw, de vrouw van Kostede, weet ze af te schepen met vijf cent en een bos stro!
Op 29 november 1862 richten B. en W. een schrijven aan haar, over “de zware belediging en verwonding een jeugdig kind aangedaan van Pieter Schenk, Weltevreden arbeider te Nijverdal.” “Sedert ligt ziek te bed de huisvrouw van Hendriks van den Berg, tengevolge van schrik haar op j.l. woensdag overvallen ten gevolge van een gelijke aanval uwer honden. Nu is er gisteren weer een mondelinge klacht bij het hoofd der ge- meente ontvangen wegens een gelijke aanranding van drie a vier te goeder naam bekendstaande manspersonen l.l. donderdagavond overkomen, die echter met stokken gewa- pend de honden van zich af hebben geslagen. Wij gelasten U bij dezen alle honden van stonde aan vast te leggen of door het dragen van muilbanden onschadelijk te maken. Alle veldwachters en politiebedienden hebben dientengevolge ontvangen strenge last dagelijks toe te zien en te waken op nakoming Uwerzijds, terwijl van heden af elk uwer honden, die zal worden bevonden los te lopen zonder behoorlijke muilband zal worden opge- vangen en gedood.” Van de uitvoering van deze maatregelen is blijkbaar niet veel terecht gekomen. Sophie heeft er zich niets van aangetrokken, de veldwachter maakt een paar keer proces-verbaal op en zij wordt tot enige guldens boete veroordeeld.
De meeste klachten weet zij met geld te sussen, eenmaal kost haar dat zelfs fl.6,50, maar haar buur- vrouw, de vrouw van Kostede, weet ze af te schepen met vijf cent en een bos stro!
De terreur van de honden houd aan, maar dan is eindelijk de maat vol. Op dinsdag 12 april 1864 moet Jacob Lembeek, een jongen van 14jr., van Nijverdal naar de dokter in Hellendoorn om medicijnen te halen, voor zijn doodzieke vader. Hij neemt niet de binnenweg over Duivecate, zoals ons steeds verteld werd, maar volgt, volgens de officiële stukken, de “kunstweg” naar Hellendoorn (d.w.z. de tegenwoordige De Joncheere- en Ninaberlaan). Het was ook vanzelfsprekend dat hij niet “binnendoor” ging, over de vanwege de honden zo onveilige Duivecate, al was de afstand van de Brakenbelt, waar hij woonde, naar Hellendoorn, binnendoor korter. Het blijkt echter dat de honden van Sophie, hun operatieterrein heel wat verder uitstrekten. Op de toen nog eenzame grindweg wordt Jacob door twee woeste honden overvallen, die het arme kind nagenoeg verscheurden.
We lezen in een bericht, dat de burgemeester Campbell nog die zelfde middag, als expresse per diligence, naar de Officier van Justitie te Deventer verzendt: “Er heeft hedenmiddag een allerdroevigst ongeval plaats gehad op den openbaren kunstweg van Nijverdal naar het dorp Hellendoorn, alwaar ongeveer ten twee ure in den namiddag een 14-jarige knaap, Jacob Lembeek, door twee woeste honden van Mevrouw van Duren, letterlijk verscheurd is, zodat de dood elk oogenblik wordt verwacht. De plaatselijke geneesheer is onmiddellijk geroepen,, deze heeft de assistentie van de heer Med. Doct. G. ter Horst te Rijssen, ingeroepen, “de jongen is opgenomen en wordt liefderijk verpleegd in de woning van den rijksveldwachter Balster,” “Vele jaren heeft men al aangezien hoe een grillige en zonder twijfel geesteszieke vrouw toegaf aan een onverantwoordelijke liefhebberij en daarmee het leven van anderen in gevaar bracht”. Veldwachter Balster woonde op de plaats waar nu de bungalow van de fam. Heldeweg staat. (Daarvoor woonden er “Slikkers Jan” en “S likkers Dieke”) De volgende dag schrijft de burgemeester aan de Officier v. J.: “............. geef ik in de tweede plaats de verzekering te zullen handelen bij het te verwachten overlijden van de jeugdigen Lembeek overeenkomstig de instructie daarbij gegeven”. (de burgemeester denkt hierbij aan de gerechtelijke vervolging, die dan tegen Sophie zal ingesteld worden.) “Ik moet reed nu hier bij-voegen dat de beide in de droeve zaak betrokken geneeskundigen hedenmiddag te vier uur een tweede consult hebben gehad en besloten hebben het derde verband morgenochtend tien uur aan te leggen. De patient ligt stil daarneder, de wondkoorts komt op, niemand heeft enige hoop op behoud van het leven van het jeugdige slachtoffer van twee kwaadaardige honden”.
Vermeldenswaard is, dat ik het archief van het Christelijk Nationaal Schoolonderwijs deze gebeurtenis ook vermeld vond.
De heer H endrik Wormser, die ik al eerder noemde, boekhouder bij de factorij van de Ned. Handel Mij. stichter van het Christelijk onderwijs in Nijverdal, schrijft in een brief aan T.C. van Kempen te Den Haag: “ Ik zou UEd. gisteren wel onverwijld de goede ontvangst hebben bericht, ware het niet, dat een treurigvoorval mij zulks had belet. Een kleine jongen (fabriekskind en bezoeker onzer Zondags- school), die voor zijn vader naar de dokter moest is door honden op den publiekenweg nagenoeg verscheurd. Door twee mannen ontzet, zal hij het echter vermoedelijk met den dood moeten bekopen, niet alleen zijn heele stukken vlees uit armen en beenen gescheurd, maar het hoofd is bovendien gevild”. Hij gaat voort met zijn erg realistische beschrijving en verteld, dat de “bloedige bewijsstukken” van de weg zijn opgeraapt als getuigstukken voor een crimineel proces. Hij besluit: “Zware koortsen zullen den kleinen vermoedelijk doen bezwijken, hij is echter zeer present en spreekt met levendigheid over de dienst van God”. Het is wel opmerkelijk dat Wormser de rol van de vrouwe van Duivecate in dit gebeuren onvermeld laat.
De heer H endrik Wormser, die ik al eerder noemde, boekhouder bij de factorij van de Ned. Handel Mij. stichter van het Christelijk onderwijs in Nijverdal, schrijft in een brief aan T.C. van Kempen te Den Haag: “ Ik zou UEd. gisteren wel onverwijld de goede ontvangst hebben bericht, ware het niet, dat een treurigvoorval mij zulks had belet. Een kleine jongen (fabriekskind en bezoeker onzer Zondags- school), die voor zijn vader naar de dokter moest is door honden op den publiekenweg nagenoeg verscheurd. Door twee mannen ontzet, zal hij het echter vermoedelijk met den dood moeten bekopen, niet alleen zijn heele stukken vlees uit armen en beenen gescheurd, maar het hoofd is bovendien gevild”. Hij gaat voort met zijn erg realistische beschrijving en verteld, dat de “bloedige bewijsstukken” van de weg zijn opgeraapt als getuigstukken voor een crimineel proces. Hij besluit: “Zware koortsen zullen den kleinen vermoedelijk doen bezwijken, hij is echter zeer present en spreekt met levendigheid over de dienst van God”. Het is wel opmerkelijk dat Wormser de rol van de vrouwe van Duivecate in dit gebeuren onvermeld laat.
Donderdag 14 april gaat er een uitvoerig schrijven van de burgemeester naar de Officier van Justitie, waarin o.a.; “ Het is van algemene bekendheid, dat genoemde vrouwe sedeert jaren tot groote ergenis van ieder, die wel denkt, een groot aantal honden aanhoudt, men spreekt van 8, 10, 12, en 14. De honden schijnen alle steeds van aanvallende aard te zijn, althans jaar en dag heeft men daarover klachten gehoord door personen, die zich in de nabijheid van het spijker Duivecate op de openbareweg of het voetpad bevinden leidende van Hellendoorn over Nijverdal naar Rijssen.” De burgemeester noemt meerdere gevallen van overlast door de honden veroorzaakt. We lezen verder: “Dit alles, gepaard met het allertreurigste geval, den jeugdigen Jacob Lembeek dinsdagmiddag overkomen, toont overduidelijk het wenselijke, dat er in het eind paal en perk gesteld worde aan een laak- bare lie)ebberij eenre hoogst onverstandige vrouw. De verbittering tegen mevrouw Van Duren is algemeen, er behoeft weinig meer te gebeuren, of een opgewonden menigte zoude zich ten haren aanzien lichtelijk kunnen vergrijpen, der mate hooggespannen is thans de algemeene ergernis.”
Het blijkt wel dat de burgemeester op de hoogte was, wat er onder het volk leefde. Hij woonde als agent van de factorij aan de straatweg te Nijverdal, tegenover de Stoomweverij en het kon hem niet ontgaan, dat de opwinding onder de wevers groot was, Jacob was als fabriekskind één der hunnen. Dat de burgemeester zich zorgen maakte over een mogelijk volksgericht was zeker niet overdreven. We hebben sterk de indruk, dat de overheid toch wel met al te grote lankmoedigheid het gedrag van Sophie had aangezien. Was het een wonder, dat het volk morde: “Geld dat stom is maakt recht wat krom is?”
Op 18 april volgt er nog een uitvoerig schrijven over het aantal honden door Sophie voor de belasting aangegeven aan de Commissaris van de Koning: “Ter beantwoording der vraag gedaan betrekkelijk het aantal honden door Mevrouw S. van Duren als belastbaar aangegeven, geef ik mij de eer ter uwer kennis te brengen, dat sedert de invoering van de belasting op het houden van honden binnen deze gemeente (1858) die vrouw volgens de kohieren heeft aangegeven voor het jaar 1858 twaalf honden, 1859 elf honden en gedurende de laatste vijf jaar elk jaar 6 honden.
Toen nu in 1860 eensklaps eene vermindering van het aantal honden op de helft heeft laats gehad, is haar bepaaldelijk gevraagd van mijnent wegen naar de reden of oorzaak van zoo groote vermindering in vergelijking tot voorgaande jaren, en het antwoord was, dat ze niet meerdere honden hield.Nu was sedeert jaren het gerucht wel algemeen, dat deze dame een tal van honden hield van de misselijkste soort en van aanvallende aard ter bewaking van haar erf en verborgen schatten, men noemde cijfers van 8, 10, 12, 14, 15, jong en oud, klein en groot, doch niemand konde verklaren een van die cijfers immer te samen te hebben gezien of geteld. Nooit zijn ook buiten huis gezien en geteld dan hoogstens 4 of 5 te zamen. Aangezien die honden steeds door Mevrouw van Duren worden gehouden in haar gewoon dagelijks woonvertrek of slaapvertrek en daarbuiten slechts een enkele maal buiten komen ten getale van twee of drie tegelijk heb ik nooit de vrijheid gevonden een huiszoeking te provoceren.” De burgemeester deelt verder mee dat sedert het geval met het kind van Weltevreden ze driemaal door de rechter in het kanton Raalte tot boete en schadevergoeding is veroordeeld en dat ze ook driemaal vervolging wist te voorkomen door met geld de aangevallene tevreden te stellen. Het blijkt tevens uit dit schrijven, dat zij tegen donderdag de 21ste voor het gerecht is gedagvaard. Van deze dagvaarding lezen we verder niets.
Ondertussen wordt Jacob bij veldwachter Balster met zorg verpleegd. hij blijft zweven tussen leven en dood. Echter zes dagen na het gebeuren kan de burgemeester aan de Officier v. J. schrijven dat: “......... de toestand van den jeugdigen Jacob Lembeek boven alle verwachtingen een enigszins flauwe hoop geeft op levensbehoud. De wonden staan tamelijk goed en de patiënt toont enige trek naar voedsel” en in een p.s. volgt dan: “Voor deze gesloten is ontving ik bericht, dat de vader van den patiënt dezen nacht is overleden, een man van 64 jaar.” Dit overlijden na het vreselijk gebeuren droeg er niet toe bij de gemoederen tot bedaring te brengen. Of Sophie nog medeleven met de jongen en zijn familie getoond heeft, blijkt niet. De thans nog levende zoon van Jacob Lembeek had daar nooit van gehoord. Een maand later verkeert Jacob nog in levensgevaar, maar het is een wonder dat hij nog leeft.
Men heeft al het mogelijke gedaan hem in leven te houden en zelfs de hulp ingeroepen van de vermaarde Duitse dokter Aschendorf, een internationale beroemdheid in die tijd. Hij was “Königlich Hannoveranischer Hofmedikus, Landphysicus en als Brunnenarzt verbonden aan het bad Bentheim.” In van Denises “Het land van Katoen en Heide” vond ik interessante bijzonderheden over deze dokter. Hij woonde vlak over de grens in Gildehaus, van heinde en ver en vooral ook uit Enschede en omgeving stroomden de patiënten toe. Gildehaus had er toen zijn welvaart aan te danken, hij werd beschreven als een buitengewoon bekwaam arts en edel mens.
Toen dokter Aschendorf bij Jacob Lembeek geroepen werd was hij al een man van 71jr., drie jaar daarna is hij overleden. Voor de patiënt betekende het consult van deze beroemde dokter wel het hoogste beroep, maar ook hij kon weinig hoop geven en moest zich bepalen tot het geven van nuttige raad. Wie de kosten voor dit consult betaald heeft we- ten we niet, maar het is vermoedelijk wel op de een of andere wijze aan Duivecate in rekening gebracht.
En dan op 18 mei 1864, ruim een maand na het noodlottig gebeuren, de slotfase van het drama. Om half tien ‘s-avonds wil Sophie van Duren uit de schuur achter het huis, weer haar woning binnen gaan en gebeurt het! Van dichtbij, uit het struikgewas een vuurstraal, een schot, en zwaargewond stort zij neer, een schot hagel heeft haar in de mond getroffen. In het donker vindt de aanrander gemakkelijk een goed heenkomen. De honden, op dat moment reeds in huis, kunnen slechts een woedend geblaf aanheffen. Als de meid of de knecht haar vindt blijkt zij levensgevaarlijk gewond. Vroeger werd er steeds vermeld, dat niet door hagel, maar door een ............ lepelsteel werd getroffen! In de officiële stukken lezen we daar niets van. Is het misschien mogelijk, dat men in die tijd om aan hagel te komen wel eens een lepel smolt en zich met tinnen korrels behielp. In een schrijven van 19 mei 1864 doet de burgemeester mededeling van de aanslag aan de Commissaris van de Koning en geeft als zijn oordeel te kennen: “Ook staat bij mij vast, dat een of ander onna-denkend mensch is gedreeven tot wraak wegens haar laakbare handelingen met haar tal van honden en de daarbij ontstane verwondingen van den jeugdigen Lembeek.”
Ook de Officier van Justitie krijgt bericht, de burgemeester schrijft: “De dader van de moordaanslag is niet bekend en niet het minste vermoeden bestaat bij iemand tegen wie dan ook, wel houdt men zich overtuigd dat een of ander overlaat, door die historie der honden, wellicht tot wraakneming is uitgelokt” - “de gekwetste heeft verlangd haar uiterste wil te maken en daartoe ontboden de heer notaris Mr. H. House van Costi” -
Ook de Officier van Justitie krijgt bericht, de burgemeester schrijft: “De dader van de moordaanslag is niet bekend en niet het minste vermoeden bestaat bij iemand tegen wie dan ook, wel houdt men zich overtuigd dat een of ander overlaat, door die historie der honden, wellicht tot wraakneming is uitgelokt” - “de gekwetste heeft verlangd haar uiterste wil te maken en daartoe ontboden de heer notaris Mr. H. House van Costi” -
Bij het opstellen van haar uiterste wil was ook dokter Te Wechel aanwezig. Hij vond het jammer dat al het geld, dat zij naliet, naar haar verre neven en nichten zou gaan en probeerde nog een legaat voor de diaconie van Hellendoorn los te krijgen, maar met lallende stem kon ze nog uitbrengen: “De armen hebt altijd mine hundjes eplaagd, die kriegt niks.” Dit moeten dan zoveel als haar laatste woorden zijn geweest, zij heeft de aanslag twee dagen overleefd en overleed op 20 mei 1864. Haar overlijdensakte luidt als volgt: “Op heden den een en twintigste Mei achttienhonderd vier en zestig, verschenen voor ons Robert Campbell, Burgemeester, Ambtenaar van den Burgerlijke Stand der Gemeente Hellendoorn, Cornelis van Egmond, oud vijftig jaar, veldwachter en Hendrik Daalwijk, oud zes en veetig jaar, landbouwer, aldaar wonende onverwant en naburen van na te melden overledene, de welke ons hebben aangegeven, dat Wilhelmina Margaretha Sophia van Duren, oud bijna vijf en vijftig jaren, zonder beroep, vroeger gehuwd geweest, doch gesepareerde echtgenoot van Gideon Leonard van der Wyck, dochter van Joan Damian van Duren en Johanna Geertruida Luimen, beide overleden - Geboren te Deventer, wonende te Hellendoorn, op den twintigsten dezer maand des namiddags ten twee ure, in het huis, staande in wijk A, nummer twee is overleden. Van welke aangaven wij deze akte hebben opgemaakt, die na gedane voorlezing is getekend door ons en de aangevers.
w.g. C. van Egmond, w.g. H. Daalwijk, w.g. Rob.Campbell
w.g. C. van Egmond, w.g. H. Daalwijk, w.g. Rob.Campbell
De 24ste mei is zij te Deventer begraven en zo keerde de laatste telg van het Deventer burge-meestersgeslacht weer naar de oude IJsselstad terug.
De dienstbode durfde niet alleen in het oude huis achter te blijven, dat was trouwens met het oog op de grote hoeveelheid geld in huis ook niet verantwoord. De fam. Jordaans te Deventer, hoofdzakelijk erfgenaam van het fortuin van Duivecate, zorgde ervoor dat aan veldwachter Van Egmond de bewaking van het huis werd toevertrouwd. Die had er nog een buitenkansje aan, want zes weken lang heeft hij ‘s-nachts in het huis geslapen, tegen fl. 1,50 per nacht! Er werden grote hoeveelheden baar geld in het huis gevonden, het kwam te voorschijn uit de kisten en kasten en hoeken en gaten, vaak verborgen onder hondenvuil. Aan het verhaal, dat vieze geld met wannen in het Reggewater werd gewassen en tenslotte met “wagens vol” naar Deventer zou zijn vervoerd lijkt ons de volksfantasie niet helemaal vreemd. Toch verzekerde dokter Te Wechel in zijn verhalen aan de dokter Moquette, dat Sophie’s nalatenschap in totaal een waarde van, ongeveer een miljoen gulden heeft belopen. Niet ten onrechte, blijkbaar, heette Sophie in de volksmond behalve “hondenjuffer” ook wel “miljoenenjuffer”
Ondertussen had de justitie een uitgebreid onderzoek ingesteld, er werd een verdachte gearresteerd, een vriend van de dienstbode, die we aanduiden met zijn voorletters D. van H. Het werd bekend dat hij voor de moordaanslag vreemde zilveren munten had verkocht aan diverse personen, die waarschijnlijk van Duivecate afkomstig waren en hij werd er van verdacht met medewerking van de dienstbode allerlei kleine diefstallen ten nadele van Sophie gepleegd te hebben. Daar men hem ten slotte niets kon bewijzen moest de justitie hem op 30 september in vrijheid stellen. Grote bereid-willigheid om te getuigen zal de justitie wel niet aangetroffen hebben.
Verder werd er nog onder-zocht of het waar was, dat iemand op de dag voor de aanslag op een begrafenis zou gezegd hebben, dat Mevr. van Duren, nooit een natuurlijke dood zou sterven, maar dat zij dood geschoten zou worden. Het onderzoek leverde weer niets op, zo kan deze moordaanslag dus gerangschikt worden onder de niet opgeloste misdaden.
Verder werd er nog onder-zocht of het waar was, dat iemand op de dag voor de aanslag op een begrafenis zou gezegd hebben, dat Mevr. van Duren, nooit een natuurlijke dood zou sterven, maar dat zij dood geschoten zou worden. Het onderzoek leverde weer niets op, zo kan deze moordaanslag dus gerangschikt worden onder de niet opgeloste misdaden.
Of zou het volgende in de richting van een oplossing wijzen? De oude heer H. Bokhove, thans overleden, vertelde mij op ongeveer tachtigjarige leeftijd, dat zijn vader en Herman ten Brinke, resp. ouderling en diaken van de Chr. Afgescheiden Gemeente indertijd, in de 80er en 90er jaren op ziekenbezoek spraken met Jan Roelofs (alias Jan Matjes) te Hellendoorn. Deze laatste, toen een oude man, die zijn einde al zag naderen, was werkzaam geweest in het magazijn van de Ned. Handel Mij. te Nijverdal. Op de avond van de moord was Roelofs door het bos voorbij huize Duivecate gekomen, hij had een schot gehoord en de vuurstraal gezien. Even daarna was er een man voorbijgelopen met een geweer in de hand en de pet diep in de ogen gedrukt. Jan Matjes had pertinent de vriend van de dienstbode, D. v. H. herkend. Hij had echter nooit de lust gehad dit openbaar te maken, maar aan het eind van zijn leven drukte deze wetenschap hem, en voelde hij de behoefte het aan de kerkelijke ambtsdragers te “biechten.” Hoe ging het nu verder met Jacob Lembeek? Twintig maanden werd hij in de veldwachters woning verpleegd en alle sombere voor-spellingen ten spijt is hij hersteld, al bleef hij levenslang de lidtekens dragen. De familie ontving een kleine schadevergoeding van zes- of zevenhonderd gulden. Jacob Lembeek overleed op 67-jarige leeftijd op 22 februari 1917, toen de bezittingen van mevrouw van Duren verkocht werden, kwam het landgoed in het bezit van dokter Te Wechel. Deze liet het vervallen huis afbreken en bouwde het eenvoudige, maar toch voorname huis, dat wij gekend hebben als “Huize Duivecate”. Het bos heet sedertdien : dokters bos.” (zie het hoofdstuk De eerste dokter).